Vandaag ging voor het eerst de spuit erin. Dopje eraf, vetje vastpakken, naald door die huid en spuiten maar.
Ik zet de spuit op mijn buik, duw, twijfel en trek terug. “Je zat er al in”, zegt de verpleegkundige. Oh, denk ik, en doe het nog een keer. De vloeistof -nu nog een simpele zoutoplossing- verdeelt zich onder mijn huid.
Neh. Bleh. Bluh.
Dan is het klaar.
“Fijn dat het zo makkelijk ging”, zeg ik tegen mijn lief. Ik dacht wel dat ik het kon, maar toch: je weet het niet totdat je het weet. En aangezien er een tijd komt dat ik dagelijks, soms twee keer per dag moet injecteren, is het fijn. Dat hobbels niet altijd bergen, maar soms ook peulenschilletjes zijn.
Tijd voor de echo.
In mij wordt gedraaid en gewikt en gemeten. Ik wil niet terugdenken maar doe het toch: aan de vorige keren dat er gedraaid-gewikt-gemeten werd. Mijn ogen turen naar het scherm, in de hoop te snappen wat ik zie. “Een zwart vlekje”, zeg ik. “Een eiblaasje”, antwoordt de arts. Ze begint zachtjes te tellen. Het aantal blaasjes, neem ik aan, maar hoeveel het er moeten zijn weet ik niet. “Kleed je maar aan, dan zie ik jullie zo in de spreekkamer”, zegt ze, en verdwijnt uit beeld.
Ik zie nog vlekjes voor mijn ogen.
“…en als je dat onderzoek nog laat doen, kunnen jullie daarna starten.” We knikken, en dan vraag ik het toch nog. “Is alles goed?” “Precies zoals horend bij een vrouw van jouw leeftijd”, antwoordt ze.
(Behalve dan die eileiders, denk ik.)
Toch haal ik opgelucht adem.
Eindelijk normaal!
Meer Vrije Woorden volgen? Over onze kinderwens, een eventueel IVF-traject, hoogbegaafdheid of wat me verder ook maar bezighoudt? Volg me dan op Facebook.